Geschiedenis van De MarneOngeveer 500 vóór Christus komen in dit gebied de eerste bewoners, dit zijn Friezen. Ze vestigen zich op de aanwezige natuurlijke hoogten. Sinds het begin van de jaartelling worden deze hoogten vanwege de stijging van de zeespiegel steeds verder opgehoogd. Zo ontstaan wierden, in Friesland terpen genoemd. In de derde en vierde eeuw wordt dit kwelderlandschap geteisterd door zware overstromingen, maar van 400 tot 800 breken er rustiger tijden aan.
De naam van de gemeente verwijst naar een van onderkwartieren van Hunsingo. Oorspronkelijk moet De Marne bij het Humsterland hebben gehoord. Oorspronkelijk stroomt de Hunze noordwaarts door het gebied. Na de vorming van de Lauwerszee, rond 800, ontstaat er een doorbraak van die zee naar de Hunze. De Marne wordt daardoor een eiland.
Dat het blijft bestaan tot rond 1200: de oude Hunzemonding slibt langzaam dicht en wordt uiteindelijk afgedijkt. Met name het zuidelijke gedeelte, direct boven het Reitdiep, kent al een zeer lange bewoningsgeschiedenis. De wierde van Ewer dateert van rond het begin van de jaartelling.
Tot de Marne behoren vanouds de kerspelen Hornhuizen, Kloosterburen, Leens, Niekerk. Ulrum, Vierhuizen, Vliedorp, Warfhuizen, Wehe, Wierhuizen en Zuurdijk. Zuurdijk bestaat oorspronkelijk uit twee kerspelen: Asterdyck en Westerdyck. Een van beide is rond 1500 verdronken, net als het kerspel Maddenze ten westen van Vierhuizen.
De dorpen Mensingeweer en Maarslag worden vóór 1811 niet tot De Marne gerekend. Dat geldt ook voor het gebied van de voormalige gemeente Eenrum, dat eerst 1990 bij de nieuwe gemeente wordt gevoegd. Het wapen van De Marne gaat deels terug op een zegel uit 1375, waarop het oude wapen van De Marne staat. Hierop is de apostel Petrus afgebeeld met een sleutel in zijn hand. Petrus verwijst hierbij naar de Petruskerk in Leens, de vroegere zetel van de proosdij. Van het oude wapen, dat tot 1990 ook geldt als het wapen van de gemeente Leens, is alleen de sleutel overgenomen. Ook is een deel van het wapen van de vroegere gemeente Eenrum opgenomen; de blauwe en witte golven komen hiervandaan. De rode dwarsbalk verwijst naar de landstreek Hunsingo waartoe De Marne behoort. De gouden kroon komt voor op de wapens van de vroegere gemeenten Eenrum, Kloosterburen en Ulrum.
Wierden en dijkenEeuwenlang leven de bewoners rondom het verdronken land van de Lauwerszee op verhogingen in het landschap: ‘wierden’ en ‘kwelderruggen’. Een van deze kwelderruggen strekt zich uit van de wierden van Wehe, Leens, Ulrum, Elens en Menneweer tot Vierhuizen. Vanaf ongeveer het jaar 1000 worden de eerste bescheiden dijken aangelegd om de woonplaatsen en landbouwgebieden te beschermen tegen overstromingen. Hierna gaat men verder met het indijken van opgeslibde gebieden langs de noordkust van Groningen, rondom de Lauwerszee en aan weerszijden van het Reitdiep. Aan het eind van de 13e eeuw heeft de Lauwerszee haar grootste omvang bereikt.
Op het Marne-eiland liggen de wierden Lydense (Leens), Werfhusen (Warfhuizen), Oldrum (Ulrum), Hoorhusen (Hornhuizen), Oldenclooster (Kloosterburen), Wherahusen, (Wierhuizen), Weij (Wehe), Sutherdicke (Zuurdijk) en Fledorp (Vliedorp). Op het tweede eiland (Halve Ambt) liggen onder andere Eendrum (Eenrum) en Maarhusen (Maarhuizen). Door de eeuwen heen is deze zeewering steeds verder naar het noorden komen te liggen en worden steeds nieuwe gebieden ingepolderd. Uit het gemeenschappelijk belang in de strijd tegen het water ontstaan waterschappen, de zogeheten ‘zijlvesten’. Ondanks al deze inspanningen blijven overstromingen het land teisteren. Zo komen bij de Sint Luciavloed in 1287 vele mensen om.
RampspoedBij de Allerheiligenvloed van 1570 verdrinken in het Groningerland honderden mensen en tienduizenden stuks vee. De Sint Maartensvloed van 1686 kost in de provincie Groningen 1558 mensenlevens. Het aantal slachtoffers van de Kerstvloed van 1717 is nog veel hoger. Lange stukken dijk worden dan volledig weggeslagen en op de plaatsen waar dijken zijn doorgebroken ontstaan diepe kolken. Het water staat dan tot bij de stad Groningen. Onder leiding van Thomas van Seeratt worden daarna weer nieuwe dijken aangelegd.
ProosdijenHet aartsdiakonaat Frisia (deze provincie) behoort tot 1593 tot het bisdom Munster. Het grondgebied is vervolgens verdeeld in vijf zogeheten ‘proosdijen’. Deze proosdijen beheren de eigendommen van de kerk. Het hoofd van de proosdij, de proost, verzorgt de geestelijke rechtspraak onder de in de kloosters verblijvende leken (ambachts- en werklieden). In Leens is één van deze proosdijen gevestigd. Na 1593 (de Reductie van Groningen) verliezen de proosdijen hun betekenis. De bezittingen van de kerk gaan over naar de provincie of de landjonkers. De meeste katholieke kerken worden in die tijd omgevormd tot protestantse (hervormde) kerken.
RechtspraakIn de rechtspraak eisen de zogeheten ‘redgers’ een belangrijke rol voor zich op. De redgers laten zich bijstaan door ‘wedmannen’. Het dagelijks politiewerk wordt gedaan door de ‘rode roede’ of ‘biesjager’. Oorspronkelijk wisselt het redgerrecht jaarlijks. Voorwaarde daarbij is dat men een eigen heerd heeft en 30 grazen (1 gras = ongeveer ½ hectare) land. Maar omdat landjonkers heerden gaan opkopen, wordt de ‘ommegaande rechtstoel’ steeds vaker een ‘staande rechtstoel’. In 1749 zijn van de 65 Ommelander rechtstoelen 33 staande! Deze jonkers wonen in borgen. BeklemrechtVooral na 1775 neemt de macht en rijkdom van de landadel af, deels door het in Groningen geldende beklemrecht. Door het beklemrecht verkrijgt de pachter een erfelijk, altijd durend en overdraagbaar gebruiksrecht op grond tegen een pacht die niet mag worden verhoogd en waarbij de grond niet mag worden gesplitst. Door dit beklemrecht wordt de basis gelegd voor de grote welvaart van de boeren. In de 19e eeuw neemt de welvaart verder toe en ontstaan er imposante boerenhofsteden. Aan de noordkust geldt tot rond 1935 het zogeheten ‘recht van opstrek’ waardoor de aanliggende boeren steeds weer in de gelegenheid worden gesteld om hun boerderijen verder noordwaarts uit te breiden door omdijkt kweldergebied aan hun landerijen toe te voegen.
Lauwerszee wordt Lauwersmeer In 1878 wordt het Reitdiep bij Zoutkamp afgesloten door een dijk waarin zeesluizen worden aangelegd. Na de watersnoodramp in 1953 wordt aangedrongen op een betere bescherming tegen de zee en als gevolg daarvan wordt in 1969 de Lauwerszee door middel van een dijk afgesloten van de Waddenzee. Zo ontstaat het Lauwersmeer. VervoerIn 1897 wordt de paardentram van Winsum via Wehe naar Ulrum in gebruik genomen. Hiervan staan in die tijd tramremises in Wehe en Ulrum. In 1922 wordt de tramlijn Winsum - Zoutkamp (via Eenrum, Wehe-den Hoorn, Leens en Ulrum) geopend. Het vervoer langs deze lijn wordt in 1949 weer opgeheven. De voormalige stationsgebouwen van Leens, Ulrum en Zoutkamp bestaan nog, maar hebben een andere functie gekregen.
Datum laatste wijziging van de tekst: 03 oktober 2011/2017.
Noten, bronnen en referenties: Website gemeente De Marne, www.demarne.nl Wikipedia.
|